When we write texts in a language that is not our first, we often feel uncertain about how to express certain ideas in that language. In these moments, many writers turn to translation tools such as bilingual dictionaries (e.g., WordReference.com) or machine translation (MT) platforms (e.g., Google Translate) for help. Over the past decades, these tools have not only become more diverse but also more automated. For example, while traditional bilingual dictionaries only provide translations for individual words, MT tools can generate translations of entire sentences or even paragraphs at once.
At the centre of this dissertation is the question how access to more automated translation tools, such as MT tools, affects writers’ cognitive processes (e.g., the extent to which they cognitively process the translations in the tool output or plan the content of what they will write next). In addition, it explores how the writer’s language proficiency shapes these effects (e.g., whether the effect of the tool on the cognitive processing of the translations differs between beginner or more advanced learners of the language).
To address these questions, I collected data from a group of Dutch-speaking learners of Swedish with varying proficiency. Each learner wrote two texts in Swedish with access to an MT tool and another two with access to an online bilingual dictionary. While they wrote, I captured their keystrokes, computer screen, and eye movements on the screen. From this rich dataset, I derived measures that allowed me to make inferences about the effect of the type of tool available to the writer on their cognitive processes and the potential role of the writer’s Swedish language proficiency in this relationship (e.g., how long the writer’s gaze stays fixed on the translations, or how long the writer pauses at locations in the text that are associated with specific cognitive processes).
Through statistical analysis, this dissertation shows that learners’ cognitive processes during writing are affected by the type of tool available to them and, by extension, the level of automation that the tool offers. For example, learners entered more words into the MT tool, which suggests that they outsourced more language-related cognitive processes when they had access to the more automated tool. However, their gaze also stayed fixed for longer on the MT translations, which suggests that they were more cognitively engaged when processing the output of the more automated tool. They also paused longer at locations in the text associated with planning processes and looked at text further away from the word they were writing during pauses. This suggests that access to more automated tools makes writers focus less on micro-level, language-related problems and helps them to engage with their writing process at a higher cognitive level.
The writer’s proficiency played a limited but noteworthy role in shaping how the type of tool available influenced the writer’s cognitive processes. For example, the effect of MT access on how far away in the text the learners looked during pauses was larger for the less proficient.
Wanneer we teksten schrijven in een taal die niet onze eerste taal is, voelen we ons vaak onzeker over hoe we bepaalde ideeën in die taal moeten uitdrukken. Op deze momenten richten veel schrijvers zich tot vertaalhulpmiddelen zoals tweetalige woordenboeken (bv. WordReference.com) of vertaalmachines (bv. Google Translate). In de afgelopen decennia zijn deze hulpmiddelen niet alleen meer divers geworden, maar ook meer geautomatiseerd. Terwijl traditionele tweetalige woordenboeken bijvoorbeeld alleen vertalingen van afzonderlijke woorden aanbieden, kunnen vertaalmachines vertalingen van hele zinnen of zelfs alinea’s in één keer genereren.
Centraal in dit proefschrift staat de vraag hoe de toegang tot meer geautomatiseerde vertaalhulpmiddelen, zoals vertaalmachines, de cognitieve processen van schrijvers beïnvloedt (bv. de mate waarin ze de vertalingen in de output van de tool cognitief verwerken of de inhoud plannen van wat ze zullen schrijven). Daarnaast wordt onderzocht hoe de taalvaardigheid van de schrijver deze effecten beïnvloedt (bv. of het effect van het hulpmiddel op de cognitieve verwerking van de vertalingen verschilt tussen beginnende of gevorderde taalleerders).
Om deze vragen te beantwoorden, verzamelde ik data van een groep Nederlandstalige leerders van het Zweeds die verschilden in taalvaardigheid. Elke leerder schreef twee teksten in het Zweeds met toegang tot een vertaalmachine en nog eens twee met toegang tot een online tweetalig woordenboek. Terwijl ze schreven, registreerde ik hun toetsenbordaanslagen, hun computerscherm en hun oogbewegingen op het beeldscherm. Uit deze rijke dataset haalde ik maten waarmee ik conclusies kon trekken over het effect van het type hulpmiddel waar de schrijver toegang toe had op diens cognitieve processen en de mogelijke rol van de Zweedse taalvaardigheid van de schrijver in deze relatie (bv. hoelang de blik van de schrijver op de vertalingen blijft hangen of hoelang de schrijver pauzeert op plaatsen in de tekst die geassocieerd worden met specifieke cognitieve processen).
Aan de hand van statistische analyse laat dit proefschrift zien dat de cognitieve processen van leerders tijdens het schrijven worden beïnvloed door het type hulpmiddel waar ze toegang toe hebben en, bijgevolg, de mate van automatisering die het hulpmiddel biedt. Leerders voerden bijvoorbeeld meer woorden in in de vertaalmachine, wat suggereert dat ze meer taalgerelateerde cognitieve processen uitbesteedden wanneer ze toegang hadden tot de meer geautomatiseerde tool. Hun blik bleef echter ook langer gericht op de machinevertalingen, wat suggereert dat ze cognitief meer betrokken waren tijdens het verwerken van de output van de meer geautomatiseerde tool. Ze pauzeerden ook langer op plaatsen in de tekst die geassocieerd worden met planningsprocessen en keken tijdens pauzes verder weg van het woord dat ze aan het schrijven waren. Dit suggereert dat toegang tot meer geautomatiseerde hulpmiddelen schrijvers minder doet focussen op taalgerelateerde problemen op microniveau en hen helpt om zich op een hoger cognitief niveau met hun schrijfproces bezig te houden.
De taalvaardigheid van de schrijver speelde een beperkte, maar opmerkelijke rol bij het bepalen van hoe het type hulpmiddel de cognitieve processen van de schrijver beïnvloedt. Het effect van toegang tot een vertaalmachine op hoe ver weg in de tekst de leerders keken tijdens pauzes was bijvoorbeeld groter voor leerders met een lagere taalvaardigheid.